Hazrat Mirza Ghulam Ahmad

Van tijd tot tijd zal onder de moslims moedjaddids (vernieuwers) opstaan. God had daartoe het bevel uitgevaardigd, hetgeen duidelijk vermeld wordt door de Heilige Profeet. Aboe Dawoed, het meest authentieke boek van de hadies, na Al-Boechari en Al-Moeslim, maakt dan ook gewag van het volgende (in vertaalde vorm):’Waarlijk, Allah zal voor deze gemeenschap (van moslims) in het begin van iedere eeuw (hidjra) iemand doen opstaan, die hun godsdienst zal hervormen.’ (Aboe Dawoed Soeleiman (overl. in 275 AH) Kitaab al-Soenan, hoofdstuk Al-Malahim, boek II, blz. 241., uitgave Ansari Press, Delhi-India).

Alle behoeders (hoeffaaz) van de hadies hebben aanvaard dat deze hadies authentiek is. Dit vermeldt Imaam Jalal-ud-Din Suyuti (overleden in 911 AH of 1505). Daarnaast heeft een hele reeks islamitische heiligen (auliya) die in verschillende eeuwen van het moslimse tijdperk leefden, verkondigd dat zij door Allah als moedjaddid van hun respectievelijke eeuw waren aangesteld. In de werken van enkele van deze moedjaddids, zoals Imaam Ahmad ibn Hanbal (tweede eeuw AH), Imaam ibn Taimiyyah (zevende eeuw AH), Imaam Suyuti (tiende eeuw AH), Shaikh Ahmad Sirhindi, Moedjaddid-Alf-i-Thani (elfde eeuw AH) en Shah Wali-Ullah, Moehaddas Dehlvi (twaalfde eeuw AH) wordt duidelijk gesteld dat, overeenkomstig de melding in de beroemde hadies van Aboe Dawoed, God hen als moedjaddid van hun tijd benoemd had.

Men dient er zich ook rekenschap van te geven dat er in dezelfde eeuw wellicht meer dan één moedjaddid op verscheidene plaatsen kunnen opstaan. Dit hangt van de op dat moment geldende omstandigheden af. Maar al de moedjaddids hadden slechts één doel voor ogen en dat was de islam te verdedigen en in al zijn luister te herstellen, opdat de wereld deze kon aanschouwen. Bij het uitvoeren van hun werk en het vervullen van hun plicht werden sommigen van hen zwaar beproefd, maar dit werd blijmoedig door hen gedragen.
Wanneer wij de Heilige Koran raadplegen, zien we dat deze vermeldt dat er galifa’s (opvolgers) van de Profeet Mohammed uit deze oemma zullen opstaan. In het hoofdstuk Het Licht lezen we het volgende:

‘God heeft degenen onder u, die geloven en het goede doen, beloofd dat Hij hen zeker tot regeerders op de aarde zal maken, zoals Hij degenen vóór hen tot regeerders maakte’ (24:55).
Ook moet men goed begrijpen dat ondanks het feit dat er aan het profeetschap een eind is gekomen, God met de rechtschapenen en de uitverkorenen van deze oemma zal blijven spreken. En als er enkele ernstige fouten ongedaan gemaakt zullen moeten worden, dan zal Hijzelf de volgelingen van Mohammed leiden. Zodoende zijn Gods communicatie met niet-profeten en Zijn openbaringen aan hen de basis van dit verslag. Ook in de Heilige Koran is regelmatig vermeld dat God met niet-profeten sprak, zoals in de volgende voorbeelden:

a. ‘En Wij openbaarden aan Mozes’ moeder’ (28:7), hoewel zij geen profetes was.
En ook:’Toen Wij aan uw moeder openbaarden wat geopenbaard werd’ (20:38).

b. De leerlingen van Jezus waren geen profeten, maar ook van hen wordt vermeld dat zij Gods openbaring ontvingen:’En toen Ik aan de discipelen openbaarde’ (5:111).

c. Over de rechtschapen dienaren (auliya) van deze oemma wordt het volgende in de Koran vermeld:’Op hen dalen de engelen neder’ (41:30).
En ook:’Zij zullen blijde tijdingen hebben in het leven van deze wereld'(10:64).

d. Dit is bevestigd in authentieke verslagen van de Heilige Profeet:’Er is niets van het profeetschap overgebleven, behalve moebasjsjaraat (goed nieuws)’ (Al-Boechari, 92:5).

e. Bovendien wordt er in verslagen waarvan men het unaniem over de authenticiteit eens is, vermeld dat God met de volgelingen van de Heilige Profeet net zo zal communiceren als Hij dat met de niet-profeten van andere naties deed (Al-Boechari, 62:6). Dus, als het noodzakelijk is dat een moedjaddid goddelijke mededelingen ontvangt, dan kunnen zowel de Koran als de authentieke ‘verslagen’ bevestigen dat deze oemma met deze mededelingen begunstigd zal worden.

De Moedjaddid van de veertiende eeuw hidjra
Als het dus volgens de Koran, de hadies en de uitspraken en aanspraken van andere moedjaddids vaststaat dat de komst van een moedjaddid aan het begin van iedere eeuw zeer belangrijk is, wie was dan de Moedjaddid van de veertiende eeuw AH, die nu bijna ten einde loopt? Een moedjaddid moet zichzelf aan de moslimse gemeenschap bekendmaken, want Allah heeft hem aangesteld om het geloof te doen herleven. Degene die op grond van valse aanspraken mensen misleidt, wordt met de meest afschuwwekkende straf bedreigd.
‘En indien hij tegen Ons sommige van de gezegden verzonnen had, zouden Wij hem bij de rechterhand hebben aangegrepen, vervolgens zouden wij zeker zijn hartader hebben afgesneden.’ (De Koran, 69:44-48).

In 1885 echter gaf een heilig en geleerd man, Mirza Ghulam Ahmad van Qadian (district Gurdaspur, Punjab, India) geheten, een manifest uit. Hierin verwees hij eerst naar de publikatie van Barahin Ahmadiyya _ een boek waarin hij de waarheid vaststelde van de leer van de islam en de bezwaren weerlegde die tegen de islam te berde worden gebracht, en de noodzaak van de goddelijke openbaring benadrukte, waarbij hij licht wierp op de verschillende facetten ervan _ om vervolgens te verklaren:’Deze dienaar van Allah heeft dankzij de genade van Allah de Almachtige een duidelijk bewijs gekregen dat vele van de goddelijke ingevingen, tekenen en wonderen die algemeen aanvaard zijn, en berichten over de ongeziene en goddelijke geheimen, visioenen en gebeden, deel uitmaken van de religieuze ervaring van deze dienaar van het geloof. En vele van mijn religieuze tegenstanders (de Arya’s bijvoorbeeld) kunnen getuigen dat ik de waarheid spreek. Al deze zaken komen in dit boek aan de orde en aan de auteur is de kennis doorgegeven dat hij de moedjaddid van deze tijd is, dat zijn uitmuntende eigenschappen op dit vlak op die van de Messias, de zoon van Maria, lijken, en dat er een zeer grote gelijkenis en een sterke verwantschap tussen hen bestaat.’

De publicatie van Barahin Ahmadiyya maakte diepe indruk op de moslims. Ze waardeerden de schrijver om zijn rechtschapenheid en vroomheid, om de goede dingen die hij gedaan had voor de zaak van de islam, om zijn wetenschappelijke werken en om zijn onverschrokken stellingname ten opzichte van de tegenstanders van de islam.

GESCHIEDENIS
De Ahmadiyya Beweging in de islam werd in 1889 te Punjab in India opgericht door Hazrat Mirza Ghulam Ahmad (overl. 1908), een vermaarde moslim geleerde en een geïnspireerde heilige van betekenis. In die tijd was de islam en de heilige profeet Mohammed in de gehele wereld het doelwit van de gemeenste aanvallen van westerse schrijvers in het algemeen en van christelijke missionarissen in het bijzonder. Religie als zodanig was ook aan de aanval van de toentertijd nieuw ontdekte wetenschappen onderhevig.

De traditionele moslim religieuze leiders met hun starre en verouderde kennis, hun ingenomenheid met onbetekenende interne meningsverschillen, waren uiterst hopeloos om de hevige aanvallen het hoofd te kunnen bieden. Bepaalde van hun geloofsovertuigingen waren zelfs zo verkeerd, dat deze als het ware koren op de molen waren van de critici van de islam.

Voor het merendeel van de moslims was de islam gedegradeerd tot een stel ritualen en verhaaltjes. Ontwikkelde moslims die niet in staat waren dit valse beeld van de islam, welke hun werd voorgehouden, te accepteren, verloren spoedig het vertrouwen en verwierpen zelfs hun eigen religie om zich aan te sluiten bij andere geloven.

Het was in deze tijd van wanhoop en falen van de moslim-gemeenschap, dat Hazrat Mirza Ghulam Ahmad naar voren trad om, met behulp van de door Allah aan hem gegeven kennis, de islam te verdedigen en om de originele, ware geest van de islam te onthullen, welke door de eeuwen heen verduisterd was.

Door middel van zijn boeken, lezingen en publieke debatten weerlegde hij niet alleen de vele beschuldigingen tegen de islam, maar hij bracht in feite de strijd rechtstreeks in de gelederen van zijn tegenstanders door de superioriteit van de islamitische leer te laten zien. De moslims verheugden zich over deze ommekeer en ten tijde van zijn dood werd hij door de prominente moslims uitgeroepen tot ‘de triomfantelijke generaal van de islam’.

In die tijd van het grootste verval van de moslims kreeg Hazrat Mirza Ghulam Ahmad een openbaring van Allah om te onthullen dat de tijd van de wereldwijde, definitieve zegetocht van de islam, zoals die voorspeld was in de Heilige Qoer’aan, was aangebroken. Maar het zou een intellectuele, morele en geestelijke triomf zijn in de geest van sympathie en liefde voor de gehele mensheid. Hazrat Mirza richtte ook een beweging en gemeenschap van moslims op, Ahmadiyya genaamd naar de heilige profeet Mohammed’s welbekende andere naam Ahmad, om de islam in de gehele wereld te verdedigen en te propageren en om de vergeten islamitische waarden van vrede, vergevingsgezindheid, tolerantie en brede sympathie voor alle mensen te benadrukken. Enkele van de leidende moslim intellectuelen en geestelijke geleerden van die tijd sloten zich aan bij de Beweging.

De jeugd van Mirza Ghulam Ahmad
Voordat we proberen meer te begrijpen van de boodschap die Mirza Ghulam Ahmad bracht, is het de moeite waard iets over de man zelf te weten.
Mirza Ghulam Ahmad werd naar alle waarschijnlijkheid in het jaar 1835 geboren. Hij was de zoon van Mirza Ghulam Murtaza, wiens voorouders (die van hadji Birlaas afstamden) in 1530 van Samarqand naar India geëmigreerd waren tijdens het bewind van grootmogol Babar, en zich in het district Gurdaspur (Punjab, India) gevestigd hadden. Hier stichtten zij de huidige stad Qadian, die oorspronkelijk Islampur Qadi heette. Dit werd afgekort tot Qadi, vervolgens tot Kadi en tenslotte werd het Qadian. Mirza Ghulam Ahmad stamde van de Perzen af en was niet van het mogolgeslacht. De titel Mirza is een Perzische benaming. De Tartaren hebben Khan achter hun naam, bijvoorbeeld Djengis Khan, Halaku Khan etc.

De Heilige Profeet zou ook een bepaalde uitspraak gedaan hebben, toen hij uitleg gaf over het volgende vers uit de Koran:’En anderen uit hun midden, die zich nog niet bij hen hebben gevoegd. En Hij is de Machtige, de Wijze’ (62:3). Abu Huraira rapporteert hierover het volgende:’…Salman, de Pers, zat in ons midden, en de Heilige Profeet legde zijn hand op Salman en zei:’Zelfs als het geloof bij de Plejaden te vinden was, zou een man uit hun midden het zeker weten te vinden’. (Al-Boechari, 65:62)

Mirza Ghulam Ahmad ging in zijn eigen dorp naar de lagere school en vervolgens in de stad Batala, ongeveer vijftien kilometer van Qadian gelegen. In zijn jeugd hield hij zich onder toezicht van zijn vader bezig met het beheer van landbouwgronden. In verband hiermee moest hij ook rechtszaken voeren terzake van het landgoed dat zijn familie bezat, hetgeen absoluut niet met zijn aard strookte. Hij deed het alleen om zijn vader te gehoorzamen. Om aan zijn vaders wensen tegemoet te komen, accepteerde hij ook een baan bij de overheid in Sialkot en daar verbleef hij van 1864 tot 1868. Naast het werk dat hij overdag deed besteedde hij gedurende deze periode zijn vrije tijd in alle eenzaamheid aan het lezen van de Heilige Koran. Desalniettemin ging hij tijdens zijn verblijf in Sialkot vele debatten en discussies aan met christelijke missionarissen. In 1868 werd hij door zijn vader naar Qadian teruggeroepen om toe te zien op de bebouwing van de familielanderijen. Maar zijn hart was niet bij zijn werk. Vandaar dat hij zijn meeste tijd besteedde aan het bestuderen van de Heilige Koran. Hij hield van de eenzaamheid en hij had een hekel aan wereldse zaken. Zo schreef hij zijn vader eens dat hij de rest van zijn leven graag zou willen doorbrengen met religieuze studie en oefeningen, ver weg van alle wereldse zaken.

Zijn vader stierf in 1886, en er brak een nieuwe tijd voor hem aan. Hij vertelde later hoe, toen zijn vader op zijn sterfbed lag, hij enige paniek en ongerustheid had gevoeld over hoe hij nu verder zou moeten leven na de dood van zijn vader. Juist op dat moment hoorde hij in een visioen een machtige stem die zei:’Is Allah dan niet voldoende voor Zijn dienaar?’ Hij voelde zich terstond opgemonterd en blij, en nooit meer in zijn leven had hij enige reden om aan deze verklaring te twijfelen.

Mirza Ghulam Ahmad publiceerde in 1878 in verschillende bladen artikelen over religieuze onderwerpen. In sommige ervan weerlegde hij de overtuigingen van Arya Samaj, een aggressieve hindoesekte, in 1875 gesticht door Swami Dayanand Sarasvati (1824-1883) in Bombay, India.

Zoals al eerder vermeld, publiceerde de Mirza in 1884 zijn monumentale en veelomvattende boek Barahin Ahmadiyya, en kondigde hij daarna aan dat hij door Allah als de Moedjaddid van de veertiende eeuw AH was aangewezen. In die tijd waren er personen die de wens te kennen gaven de bai’at (gelofte van trouw) bij hem te willen afleggen, maar hij weigerde dit door te zeggen dat de Almachtige God hem dit niet toestond.

Tenslotte kondigde hij op 1 december 1888 aan dat God hem opgedragen had de bai’at te accepteren en een djama’at te vormen. Hij verkondigde het volgende:’Ik heb de opdracht gekregen dat zij die op zoek zijn naar waarheid, bij mij de bai’at moeten afleggen, om hun slechte gewoonten en hun luie en trouweloze manier van leven op te geven en om zich het geloof eigen te maken en te leren een waarlijk rein leven te leiden dat aan het geloof ontspringt, en de verschillende manieren te leren kennen waarop de liefde van God zich openbaart.’
Het belangrijkste doel van de bai’at was de zaak van de islam te verdedigen en te bevorderen en de dienstbaarheid aan de islam op de eerste plaats te stellen. Kortom, het motto was Ik zal de godsdienst boven het wereldse stellen.

Het was duidelijk dat de verdediging en de verbreiding van de islam niet konden worden voortgezet zonder de vorming van een sterke organisatie en dit kon natuurlijk niet bereikt worden zonder een gepaste gelofte, waarbij men zijn hand in die van de stichter legde. Dus dit is de voornaamste betekenis van de bai’at in de Ahmadiyya Beweging. Na deze aankondiging legden vele moslims bij hem de bai’at af.

Als Hadrat Mirza Ghulam Ahmad de Moedjaddid is, dan moeten moslims met hem samenwerken. De Heilige Koran zegt:
‘O gij, die gelooft! wees oppassend voor uw plicht jegens God en wees met de getrouwen.’ (9 :119). Naar verluidt zou de Heilige Profeet gezegd hebben:’Hij die sterft en niet de Imaam van zijn tijd herkend heeft, sterft in onwetendheid (al-djahilijja).’ (Ahmad ibn Hanbal, Moesnad, deel IV, p.96). Een moedjaddid is zeer zeker de imaam van zijn tijd.


Hervormingen tot stand gebracht door de Moedjaddid van de veertiende eeuw hidjra
1. De eerste taak van de Moedjaddid van deze eeuw was vast te stellen dat God in de loop der tijden met Zijn rechtschapen dienaren contact had gehouden, omdat de moderne materialistische beschaving de grondslag van de godsdienst had aangetast en de goddelijke openbaring volledig ontkende. Mirza Ghulam Ahmad bewees zijn stelling niet alleen theoretisch, vanuit de bron van de islamitische sjarie’a, maar ook op grond van zijn eigen ervaringen en profetieën. Hij stelde de Koran boven al het andere en plaatste de drie bronnen van de islamitische sjarie’a in deze volgorde van belangrijkheid:
a. De Heilige Koran.
b. De hadies (de uitspraken en handelingen van de Heilige Profeet).
c. De fiqh (jurisprudentie).
d. De idjtihaad (het oordelen).
De laatste twee zijn ondergeschikt aan de Koran en de hadies. De islam is rationeel in zijn zienswijze en de principes en religieuze bijzonderheden ervan zijn in overeenstemming met de rede.

2. Mohammed (mogen de vrede en de zegeningen van God met hem zijn) is de grootste en laatste der profeten. Geen enkele oude of nieuwe profeet zal nog na hem verschijnen. Aan het begin van iedere eeuw (hidjra) zullen er echter moedjaddids (vernieuwers) opstaan om een einde te maken aan de dwalingen onder de moslims en hen op het goede pad te brengen.

3. Men dient de godsdienst boven het wereldse te stellen. Men dient een gedeelte van zijn tijd en zijn bezittingen aan de verdediging en de verbreiding van de islam te besteden.

4. De islam werd niet met het zwaard verspreid. De Heilige Koran zegt hierover:’Er is geen dwang in de godsdienst;waarlijk, de rechte weg is duidelijk onderscheiden van de dwaling’ (2:256).
Het kan historisch niet bewezen worden dat de Heilige Profeet iemand gedwongen zou hebben de islam te erkennen, of dat hij veldslagen geleverd zou hebben om een natie of stam te dwingen tot de islam toe te treden. Het is een historisch feit dat, toen hij Mekka veroverde en bezette, waar zijn vijanden zich bevonden, de ongelovigen niet gedwongen werden de islam te accepteren toen zij zich overgaven, maar vergeven werden en mochten gaan waar zij maar wilden. Het was in feite deze vriendelijke en edelmoedige behandeling die de harten van de mensen veroverde en zij gingen er uit zichzelf toe over de islam als hun godsdienst te aanvaarden. Later mochten in de landen die door de moslimse strijdkrachten veroverd waren, de onderdanen die geen moslim waren, zoals christenen, joden, vuur-aanbidders en anderen, hun tempels en kerken bezoeken en hun godsdienst belijden. (De Koran, 22:39,40). Er werden geen moslimse legers naar Oost-Indië gestuurd, waartoe ook Sumatra, Java, Maleisië en de Philippijnen behoorden, om deze landen binnen te vallen en te veroveren. Alleen de moslimse kooplieden en toeristen gingen er heen en predikten de islam en door het voorbeeld dat zij stelden, zetten zij de plaatselijke bevolking ertoe aan moslim te worden. De islam gelooft er niet in iemand onder dwang te bekeren of iemand in de islam te houden via de punt van het zwaard. Vandaar dat er in de islam geen doodstraf staat op afvalligheid, want de Heilige Koran zegt: ‘… en wie onder u van zijn godsdienst terugkeert, dan sterft hij, terwijl hij een ongelovige is _ dit zijn degenen wier werken op deze wereld en in het hiernamaals niets zullen baten’ (2:217).
Als er al in de geschiedenis van de islam iemand ter dood gebracht is, dan was dat omdat hij òf de islam in de steek gelaten had tijdens het vechten òf zich bij de vijandelijke strijdkrachten had aangesloten òf een zware misdaad begaan had en een moord gepleegd had alvorens te deserteren.

5. Het begrip djihaad. Het is helaas zo dat de meeste mensen denken dat de djihaad slechts de verspreiding van de islam met het zwaard inhoudt. Dit is onjuist. djihaad betekent eerst en vooral dat men zich voor een zaak inzet en het zwaard is niet altijd een vereiste voor de godsdienstige zaak. Het brengen van de boodschap van de Heilige Koran aan de wereld is ook djihaad. De Heilige Koran zegt hierover het volgende: ‘… en strijd daarmee [met de Koran] een machtige strijd tegen hen’ (25:52). Wat Mirza Sahib zei, was dat in deze tijd en in dit land de voorwaarden ontbraken om aan een djihaad met het zwaard te beginnen. De pen kan machtiger zijn dan het zwaard. Vandaar dat men via woord en geschrift (literatuur) het geloof op een vreedzame wijze kan prediken en verspreiden. De werkelijke richtsnoer wordt gevormd door de Heilige Koran en de uitspraken en overleveringen van de Heilige Profeet. Wanneer je die volgt, zullen anderen jou weer volgen. Wanneer de uitoefening van religieuze plichten en het prediken van het geloof op gewelddadige wijze verhinderd worden, en men heeft het op uw leven en uw eer voorzien en er zijn geen vreedzame middelen meer over om het kwaad af te wenden, dan staat het u vrij het zwaard in de hand te nemen, en God zal u zeker de overwinning schenken, en er zal eindelijk vrede en vrijheid van godsdienst komen.

6. Heropleving van de islamitische broederschap. De islam is een godsdienst van de universele broederschap. Onderscheid naar ras, kleur of land bestaat niet tussen moslims. Profeten en heilige geschriften van andere naties moeten echter gerespecteerd worden, omdat God van tijd tot tijd naar iedere natie en ieder land waarschuwers met goddelijke richtlijnen gezonden heeft, voordat de allerlaatste der profeten, Mohammed, gezonden werd om de wereld te leiden.

De Heilige Koran zegt het volgende ten gunste van de eenheid onder de moslims:
‘… en zeg niet tot een ieder die u vrede aanbiedt:Gij zijt geen gelovige.'(4:94).
Naar verluidt zou de Heilige Profeet het volgende gezegd hebben:’Iedereen die met het gezicht naar de Qibla bidt (de heilige moskee in Mekka) mag niet tot kafir verklaard worden’.

De Heilige Profeet vond ook dat meningsverschillen onder zijn volgelingen een zegen waren, omdat er bij een discussie vele nieuwe en nuttige zaken naar boven komen. Hierdoor leerden moslims verschillen onder elkaar te tolereren, zolang als de wortels en essentiële punten van het islamitische geloof _ geverifiëerd door de Heilige Koran en de authentieke uitspraken en overleveringen van de Heilige Profeet _ niet werden aangetast. Helaas staan een aantal van onze misleide en zelfzuchtige religieuze leiders maar al te gauw klaar elkaar kafir (niet tot de islam behorend) te noemen op grond van de meest futiele verschillen.

Mirza Sahib benadrukte dat al degenen die de kalima reciteren moslims zijn, en dat iedereen die zijn geloof in de eenheid van God en het profeetschap van Mohammed (die de laatste en beste der profeten was) belijdt, door geen enkele moella, hoe geleerd hij ook moge zijn, uit de islam gezet kan worden.

De Beloofde Messias
In de boeken van de hadies zoals Boechari en Moeslim staan profetieën over de wederkomst van ‘Isa-ibn Marjam (Jezus Christus). In Boechari wordt het verhaal over de nederdaling van Jezus Christus driemaal verteld door Abu Hurairah (1) Kitaab-al-Boejoe’:34, (2) Kitaab al-Mazalim:46, en (3) Kitaab al-Ambija:60. Eén van die drie verhalen luidt als volgt:’In wat voor conditie zult u verkeren, wanneer de zoon van Maria temidden van u zal nederdalen en hij uw Imaam zal zijn die uit uw midden komt.’

Maar Jezus, die een natuurlijke dood gestorven is, kan niet opnieuw naar deze aarde terugkeren. Veel moslims van aanzien geloofden ook in de definitieve dood van Jezus Christus. Imaam Malik geloofde in Jezus’ dood (zie Madjma Bihaar al-Anwaar, deel I, p. 286). Professor Shaikh Mahmud Shaltut, rector van de grote Al-Azhar Universiteit in Caïro, Egypte, vaardigde ook een fatwa uit, die de definitieve dood van Jezus Christus bevatte (Al-Risalah van Cairo, deel X, no. 462, p. 515). De Oostenrijkse moslimse geleerde Muhammad Asad komt ook tot dezelfde conclusie in zijn vertaling van de Koran, te weten The Message of the Qur’an (deel I, pp. 177-178, Muslim League Mecca).

De komst van Jezus Christus zou dan slechts betekenen dat er een moedjaddid onder de moslims zou opstaan, die in de kracht en de geest van Jezus Christus zou komen. Dit is vooral van belang, omdat het niet alleen zijn opdracht zou zijn de naam van de islam te zuiveren en de leerstellingen ervan in hun oude luister te herstellen, maar ook om met onweerlegbare argumenten de valsheid van de bestaande overtuigingen en doctrines van het christendom aan te tonen, zoals die door Paulus zijn vastgelegd.

Andere eigenschappen van de Beloofde Messias zijn o.a. dat hij:

a. het kruis zal breken (d.w.z. valse doctrines van de hedendaagse kerk);
b. de zwijnen zal doden (d.w.z. de beschimpers van God en van de ware godsdienst het zwijgen zal opleggen);
c. de oorlog zal uitstellen (d.w.z. dat men de pen zal hanteren om de godsdienst te verspreiden).
Eén ding blijkt duidelijk uit alle verslagen waarin wordt vermeld dat de Beloofde Messias onder de moslims zal opstaan. En dat is dat hij een moedjaddid is, die speciaal door God geleid zal worden om een einde te maken aan de zogenaamde superioriteit van het christendom en de aanvallen van de christenen te vergelden en de superioriteit van de islam te vestigen.

Waarom de naam Beloofde Messias aan de Moedjaddid van de veertiende eeuw hidjra gegeven werd
Zoals al eerder vermeld, waren veel moslims bijeengekomen om de gelofte bij de Mirza Sahib af te leggen en zij traden toe tot de Ahmadiyya Beweging. In 1890 ontving Mirza Sahib een openbaring van Allah waarin hem verteld werd dat aangezien Jezus, de zoon van Maria, gestorven was, Hij besloten had deze titel aan hem (de Mirza Sahib) te verlenen. Ook in een openbaring die daaraan voorafging, werd naar de gelijkenis met Jezus verwezen (in kracht en geest), maar dit werd nu bevestigd. Op 26 maart 1891 maakte Mirza Sahib dit via een gedrukte aankondiging aan de wereld bekend. Aangezien dit tegen de vooropgezette overtuigingen van de meerderheid van de oemma van de moslims inging (welke in religieuze zaken door maulvi’s geleid wordt en door religieuze leiders met orthodoxe, stereotype ideeën en overtuigingen) brak er een storm van oppositie los die zijn weerga niet vond en ook de beschimpingen waren niet van de lucht.
Deze beweging won aan kracht en het duurde niet lang meer voordat er een fatwa (een religieuze uitspraak) werd uitgevaardigd waarin Mirza Sahib tot kafir (ongelovige, die buiten de islam valt), leugenaar en Dadjdjaal (antikrist) werd verklaard, die door ongeveer 200 religieuze leiders was ondertekend. Mirza Sahib probeerde via verscheidene publicaties uit te leggen waar hij werkelijk stond en waarom hij er aanspraak op maakte dat hij de Beloofde Messias was.

Een studie van de hadies onthult dat:

1. De Heilige Profeet op de avond van de ‘hemelvaart’ ‘Isa (Jezus, zoon van Maria) in de hemel ontmoette, en zag dat hij een man was met een witte gelaatskleur, krullend haar en een brede borst (Al-Boechari, Kitaab al-Mi’raadj).
2. De Heilige Profeet in een (waarheidsgetrouwe) droom iemand rond de heilige Ka’ba zag lopen die een mooie, lichbruine gelaatskleur had en sluik haar dat op zijn schouders rustte. Bij navraag bleek dat dit de Messias was, die door Dadjdjaal (antikrist) bezocht werd, die ook rond de Ka’ba liep. Dit was de Messias van deze oemma (Al-Boechari, Kitaab al-Ambija:46).

Dus de twee messiassen zijn verschillende personen. Ze hebben dezelfde naam gekregen om hun spirituele gelijkenis en affiniteit aan te tonen.


Profetieën van de Heilige Profeet over de komst van de Messias
In de hadies wordt aangegeven welke omstandigheden er zullen heersen in de tijd waarin de Messias zal verschijnen. Deze werden door de Heilige Profeet voorspeld. De Heilige Koran vermeldt ook vele
profetieën die op deze tijd betrekking hebben. Men gelieve daartoe vers 3 tot 19 van hoofdstuk 81 van de Heilige Koran te bestuderen.

De profetieën over de verschijning van de antikrist en de heerschappij van Gog en Magog, zoals men die in de Koran en de hadies aan kan treffen, stellen een facet van het conflict tussen de spirituele en de materiële krachten voor, van het gevecht van de waarheid tegen de leugen, waarin de spirituele krachten slechts tijdelijk onderworpen zullen zijn, maar ten gevolge waarvan men van een algemene spirituele bewustwording in de wereld zal kunnen spreken en de waarheid zal overwinnen. Het is al lang geen geheim meer dat er op dit moment een verschrikkelijke strijd gaande is tussen de westerse naties en de wereld van de islam, of, om het nog duidelijker te stellen, tussen de materiële en spirituele krachten. Religieuze groepen in het westen hebben openlijk verklaard dat waar andere godsdiensten niet-christelijk zijn, de islam duidelijk anti-christelijk is;en hun christelijke missionarissen voeren over de hele wereld propaganda, terwijl ze dit voor ogen hebben. Dit zijn duidelijk feiten waar geen enkele moslim onverschillig voor kan blijven.

Verscheidene moslim heiligen hebben voorspellingen gedaan over de komst van de Beloofde Messias en hem in zijn aanspraken gesteund
‘De ene heilige herkent de andere’, zo luidt een gezegde. In het geval van Hadrat Mirza Ghulam Ahmad Sahib, de Moedjaddid van de veertiende eeuw AH, was het zo dat vele auliya (heiligen) in de islam op verschillende tijdstippen voorspellingen hebben gedaan over de verschijning van deze grote figuur. Enkele hiervan worden hieronder vermeld:

1. Syed Amir, bekend als Hadrat Mulla Sahib Kotha-wala (een plaats in het Yusuf Zai gebied in de North West Frontier Province had in 1292 AH, enige tijd vóór zijn dood, voorspeld dat Imaam Mahdi al geboren was, maar nog jong was. Het zou dan ook niet lang meer duren vóór hij zich bekend zou maken (Verslag van Moella Syed Ahmad van Data).
In zijn boek, Tohfa Golarwija, maakt Hadrat Mirza Sahib ook melding van Pir Kotha-wala, die in 1294 AH stierf. Hij was zó’n grote en volmaakte heilige dat zelfs een groot, geleerd man als maulvi ‘Abdullah Ghaznavi het als een eer beschouwde zijn schoenen aan te raken. Maulvi Hakim Muhammad Yahya van Debgaran (Hazara), die het verslag van Syed Ahmad van Data gehoord had, maakte een reis naar het dorp Kotha om meer over hem te weten te komen. Hij ontmoette daar Hafiz Noor Muhammad, die een groot bewonderaar van wijlen Pir Kotha-wala was. Hafiz Sahib Hafiz vertelde dat op een dag Pir Kotha-wala, toen hij de rituele kleine wassing (van handen, armen, gezicht en voeten) verrichtte voor het gebed, zich tot hem richtte en uitriep:’We bevinden ons nu in de tijd van een ander’. Ik begreep het niet en zei dat Pir Sahib nog steeds gezond was en in het bezit van zijn verstandelijke vermogens;waarom zei hij dan dat zijn tijd voorbij was? Hierop riep Pir Kotha-wala uit:’Je hebt me niet begrepen. De moedjaddid die door God voor dit tijdperk is aangesteld is geboren. Wanneer hij zichzelf bekendmaakt, zal hij aan grote beproevingen worden onderworpen, maar hij zal die allemaal op moedige wijze het hoofd bieden en alleen op Allah vertrouwen.’
Toen Hafiz Sahib vroeg wie hij was en waar hij was geboren, weigerde Pir Kotha-wala het hem te vertellen. Een andere volgeling van de Pir Kotha-wala, Gulzar Khan van het dorp Topi, verklaarde onder ede dat Pir Kotha-wala bij een bijeenkomst aanwezig was en erg opgewekt was. Hij kondigde bij die gelegenheid het volgende aan:’Sommige van mijn vrienden zullen de Mahdi spoedig met eigen ogen zien, en zullen naar zijn uitspraken luisteren’. Toen Gulzar Khan uit Topi van Hakim Muhammad Yahya vernam dat Imaam Mahdi zich reeds in Punjab had bekendgemaakt, weende hij bitter, omdat hij bijna blind was en niet kon reizen. Maar hij smeekte Hakim Sahib zijn eerbiedige groeten over te brengen aan de Mahdi. Ook maulvi Hamid ‘Ali Sahib, Mulla Sawat, schreef aan Hadrat Mirza Sahib dat Pir Kotha-wala hem op een dag verteld had, dat de beloofde Mahdi geboren was maar zichzelf nog niet bekend gemaakt had en dat hij de taal van Punjab sprak.

2. Hadrat Mirza Sahib maakt in het supplement van zijn boek Andjaam Atham melding van een andere heilige man, Syed Ashhad al-Din, Pir Sahib Al-alam (Jhande-wala) van Sindh geheten, die, toen hij van de aanspraken van Mirza Sahib vernam, tot Allah om verlichting bad. In een visioen zag hij de Heilige Profeet en hij smeekte deze hem te verlichten, als Hadrat Mirza Sahib er terecht aanspraak op gemaakt had dat hij de Beloofde Messias was. Waarop de Heilige Profeet hem mededeelde dat Mirza Sahib waarlijk de Beloofde Messias was en dat God met hem was. Hierop schreef Pir Sahib Al-Alam aan Mirza Sahib een brief waarin hij hem aanvaardde en hij hem zijn diensten aanbood.

3. Faqir Sahib Mian Mahmud van Bhaag (Baluchistan) was een grote heilige van omstreeks 100 jaar. Op een keer bracht Qazi Nazir Hussain, Tehsildar van de streek, een bezoek aan Faqir Sahib en begroette hem. Toen Faqir Sahib vernam dat Qazi Nazir Hussain een volgeling van Hadrat Mirza Sahib was, vertelde hij een voorval over zijn eigen verheven Pir, wijlen Noor Ahmad Sultan. Abdul Ghafoor, de zoon van Faqir Sahib, tekende deze verklaring op. Faqir Sahib zei, dat hij ongeveer vier jaar daarvóór gehoord had dat Hadrat Mirza Sahib had verkondigd, dat hij de Beloofde Messias was. ‘Ik durfde het niet te geloven en ik bleef een bevestiging van deze aanspraken zoeken bij de Heilige Profeet (in een visioen). Maar ondertussen zag ik mijn meester Noor Ahmad Sultan, die me mededeelde dat de aanspraken van Mirza Ghulam Ahmad op waarheid berustten en dat de islam door hem alleen maar meer aanzien zou verwerven. Hij eiste van mij dat ik partij zou kiezen voor Mirza Sahib.’ Vervolgens zag Faqir Sahib Hadrat Mirza Sahib, de Beloofde Messias, in hetzelfde visioen en hij gaf een beschrijving van hem die klopte. Dit incident werd opgetekend op 15 juli 1903.

4. Hadrat Mirza Ghulam Ahmad bevond zich in het jaar 1891 in Ludhiana. Ondanks het feit dat er tegenstand was, kwam daar op een dag een goed mens, Mian Karim Bakhsh geheten, Mirza Sahib opzoeken. Mian Karim Bakhsh verhaalde van de getuigenis van een andere grote heilige, Sain Ghulab Shah geheten, die door Mirza Sahib wordt vermeld in zijn boek Izala-i-Auhaam, (deel II). Het is een geschreven verklaring van Mian Karim Bakhsh, waarin hij vermeldt hoe Sa’in Gulab Shah van Lahore naar Jamalpur was gekomen en zijn tijd voornamelijk doorbracht met gebed en meditatie. ‘Zo’n dertig jaar geleden’, zo schrijft Karim Bakhsh, ‘vertelde deze heilige me (Karim Bakhsh) dat ‘Isa (de Beloofde Messias) nu volwassen was en op een dag naar Ludhiana zou komen en aan zou geven waar de maulvi’s de Heilige Koran verkeerd geïnterpreteerd hadden en ook dat de maulvi’s hem zouden bestrijden. Hij zei ook dat Jezus Christus gestorven was en dat er nu een andere man gekomen was’. Toen hem gevraagd werd waar deze deze man zich bevond, antwoordde de heilige:’In Qadian’.

5. In zijn boek Al-Tabligh had Hadrat Mirza Sahib verscheidene Pirs en sadjdjada nasjiens (vereerders van heiligengraven) uitgedaagd te voorschijn te komen en met hem over de zaak in debat te treden, op voorwaarde dat door ieder in een gebed de dood van de leugenaar afgesmeekt zou worden. Een van die Pirs was Khwaja Ghulam Farid van Chacharan, die het religieuze leider was aan wie ook Nawab van Bahawalpur trouw verschuldigd was. Hij was een waarlijk heilig en godsvrezend man. Nadat hij over Mirza Sahib gehoord had, bad hij tot Allah om hulp. In een visioen werd hem medegedeeld, dat de aanspraken van Mirza Sahib op waarheid berustten. Vandaar dat hij aan Mirza Sahib een eerbiedige brief in het Arabisch schreef, waarin hij zijn aanspraken accepteerde en hem mededeelde dat hij op zijn loyaliteit kon rekenen. Hij bad dat hij succes met zijn missie mocht hebben en smeekte hem op zijn beurt te bidden dat hij een mooie dood mocht hebben.
Hadrat Mirza Sahib waardeerde ten zeerste de goede wensen die in de brief tot uitdrukking waren gebracht, en hij gaf in een Perzisch gedicht antwoord op deze brief. Daarin prees hij hem als een godvruchtig persoon met een sterke geloofsovertuiging, en hij noemde hem een grote persoonlijkheid in dit tijdperk waarin zo weinig echte goede mensen voorkwamen. In dat gedicht verklaarde hij ook zijn rotsvaste geloof in één God, één Profeet en één Boek, de Heilige Koran. Hij verklaarde ook dat de Heilige Profeet Mohammed de laatste der profeten was en dat er na hem geen andere profeet meer zou verschijnen.

Khwaja Ghulam Farid was zelf een groot dichter en zijn gedichten en verzen ter verheerlijking van God en Zijn Profeet en de godsdienst van de islam, die geschreven zijn in het Saraiki dialect van Punjab, worden met veel plezier op bijeenkomsten van moslims in heel Pakistan voorgedragen.

Mahdi
De titel Mahdi houdt in dat iemand geleid wordt en de erfgenaam van alle waarheden is en dat hij alle eigenschappen bezit van een ‘leidsman’ voor God. Zodoende kan dit woord op iedere geleide persoon van toepassing zijn. De eerste vier rechtgeleide opvolgers van de Heilige Profeet werden bijvoorbeeld ook Mahdi’s genoemd. Ook Ummayid kalief, Umar bin ‘Abd al-‘Aziz, de Moedjaddid van de eerste eeuw, werd later een Mahdi genoemd.

In wezen komen de verslagen van de Heilige Profeet Mohammed over de Mahdi, die worden aangetroffen in enkele van de authentieke verzamelingen van Sahaah Sitta, op het volgende neer:’In latere tijdperken zal er in deze oemma een Mahdi verschijnen die de aarde rechtvaardigheid en gerechtigheid zal schenken.’ In een ander verslag valt te lezen:’Ik breng u de blijde boodschap dat Mahdi in mijn oemma zal opstaan in een tijd waarin de mensen van het rechte pad zullen afwijken en in nood zullen verkeren. Hij zal de aarde, die voorheen was vervuld van onderdrukking en geweld, rechtvaardigheid en gerechtigheid schenken.’ (Moesnad Ahmad ibn Hanbal, deel III, pp. 26,27).

Het verslag in Ibn Maadja dat ‘er geen Mahdi behalve ‘Isa is’ brengt duidelijk naar voren, dat de Beloofde Messias en de Mahdi niet twee afzonderlijke personen zijn, doch twee namen voor dezelfde hervormer. Hij moest de Beloofde Messias voor de christenen en de Mahdi voor de moslims zijn. Er lag een diepe realiteit achter deze twee namen verborgen. In overeenstemming hiermee werden aan de Moedjaddid van deze tijd twee grote taken toegewezen die hem het recht gaven de naam Messias en de naam Mahdi te ontvangen. Omdat hij het licht van de islam in de christelijke wereld verspreidde werd hij Messias genoemd, en omdat hij de harten van de moslims met het licht van de islam verlichtte werd hij Mahdi genoemd.
De verslagen maken ook melding van de goddelijke aanstelling (bi’that) van Mahdi. In de islamitische terminologie heeft zo’n aanstelling van mensen of op profeten of op moedjaddids betrekking. Maar aangezien er aan het profeetschap met de komst van de heilige profeet Mohammed (mogen de vrede en de zegeningen van Allah hem ten deel vallen) een einde is gekomen, kan Mahdi slechts als een moedjaddid in deze oemma opstaan.

Er zijn echter om verschillende redenen zo veel veranderingen aangebracht in de verslagen over de Mahdi door personen die daar belang bij hadden, dat zelfs degenen die geloven in de komst van de Mahdi slechts het fundamentele feit van zijn komst accepteren. De opvatting dat wanneer de details onderling verschillen, het fundamentele feit op zich ook verworpen dient te worden, druist niet alleen in tegen alle principes van de hadies, maar ook tegen die van de geschiedenis. Van de andere kant laat het verschil in details zien dat er achter dit alles ergens een fundamentele realiteit ligt.
Vreemd genoeg is er in de verslagen helemaal geen melding gemaakt van de wijdverbreide misvatting die er onder moslims over de Mahdi bestaat, nl. dat hij de islam zou verspreiden met de punt van het zwaard. De Sihaah Sittah en de Moesnad van Ahmad ibn Hanbal, die verwijzen naar de goedheid van Mahdi, maken van geen enkel verslag melding waaruit zou blijken dat Mahdi oorlogen zou voeren of de hele wereld zou veroveren of ongelovigen met de punt van het zwaard tot de islam zou bekeren. Vooral omdat dit tegen het ondubbelzinnige oordeel van de Heilige Koran in zou druisen:’Er is geen dwang in de godsdienst’ (2:256).

Het was echter voorbestemd dat de zon van de islam eerst over de oosterse landen zou opgaan. Daarom zou het licht van de islam zich in het begin vooral in het oosten verspreiden, maar vervolgens zou deze zon ook over de westerse landen gaan schijnen in overeenstemming met een natuurwet. In een verslag van de Profeet is dit beschreven als de zonsopgang in het Westen, de profetie die vervuld zou worden door de Moedjaddid van de veertiende eeuw AH, die ook wel de beloofde Messias en Mahdi werd genoemd.

Hadrat Mirza Ghulam Ahmad van Qadian opende de ogen van moslims en liet ze beseffen dat het verhaal dat door hun vijanden bedacht was om de vooruitgang van de islam te stuiten, ongewild door de moslims zelf geaccepteerd was. In zijn boek Izala-i-Auhaam, deel II (pp. 518-519, gepubliceerd in 1891) verkondigde Mirza Sahib dat hijzelf de Mahdi van deze tijd is. Dus het verslag van Ibn Maadja dat ‘er behalve ‘Isa geen Mahdi is’, dat we reeds eerder vermeldden, bleek op waarheid te berusten.

Hadrat Mirza Sahib’s interpretaties van de profetieën over Mahdi schijnen niet het resultaat te zijn van zijn intellectuele navorsingen, maar waren het werk van goddelijk licht dat hem geschonken werd, en dit hielp hem de waarheid te ontdekken die achter deze verslagen schuilging. Deze ontdekking bestond uit twee grote feiten. Ten eerste, dat het verkeerd was de naam van Mahdi met het zwaard te associëren en te geloven, zoals de tegenstanders dat deden, dat de islam met de punt van het zwaard verspreid werd. Ten tweede, dat de Beloofde Messias en Mahdi niet twee afzonderlijke personen waren, maar twee namen voor dezelfde hervormer. In een hadies waar Abu Hurairah verslag van doet, wordt het volgende gezegd:’Een ieder onder u die dan nog zal leven, zal Jezus ontmoeten, de zoon van Maria (d.w.z. de Beloofde Messias), die Imaam Mahdi is en een leidinggevende figuur (Moesnad, Ahmad Ibn Hanbal, deel II, p. 411).


Een teken dat verwijst naar de verschijning van Mahdi
De profetie over de komst van Mahdi behoort tot de profetieën die betrekking hebben op dit tijdperk. In het boek van hadies Dar Qoetni, wordt (evenals in de verzameling verslagen van Imaam Baihaqi) op gezag van Imaam Muhammad Baqir (vrede zij met hem) het volgende beschreven:’Er zijn waarlijk voor onze Mahdi twee tekenen (uit de hemel) gegeven, die nooit eerder in deze wereld voor iemand getoond zijn:in de maand ramadan (maanmaand) zal er namelijk een maansverduistering op de eerste nacht plaatsvinden en een zonsverduistering op de middelste dag.’ We kunnen dit verklaren, omdat volgens de astronomische berekeningen een maansverduistering op één van de drie volgende nachten optreedt, nl. op de dertiende, veertiende of vijftiende van de maanmaand. Terwijl de zonsverduistering optreedt op één van de drie volgende dagen:de 27-ste, 28-ste of 29-ste van de maanmaand. Op de dertiende nacht (de eerste van de drie nachten) van de ramadan vond er een maansverduistering plaats, en in dezelfde maand kon men op de 28-ste dag (de middelste van de drie dagen) getuige zijn van een zonsverduistering.

En in het jaar daarop, in 1894, in de maand ramadan, kon men op dezelfde dagen als het jaar daarvoor, op het Amerikaanse continent weer van een maans- en zonsverduistering getuige zijn, waardoor de profetie volledig bewezen werd. Hadrat Mirza Sahib wees erop dat dit laatste bewijs zijn aanspraken dat hij de Mahdi was, ondersteunde, en dat het licht van de islam zowel de oude als de nieuwe wereld zou verlichten, zoals hij dat gepredikt had.